Er was eens een jongeman die erg godsvruchtig was. Hij hield van Allah en probeerde zijn leven zo goed mogelijk te leiden. Maar tegelijkertijd was hij wat naïef, waardoor hij deed wat hem gezegd werd, zoals we in dit verhaal zullen zien.
De jongen volgde lessen bij een sheikh en op een dag zei deze sheikh tegen de jongen en zijn medeleerlingen: “Weest geen bedelaars, want de geleerde die zijn hand uitsteekt naar de mensen in deze wereld zal nooit iets goeds in zich hebben. Iedereen van jullie dient dus hetzelfde beroep als zijn vader te gaan verrichten en vreest jullie Heer hierin.”
De jongeman ging naar zijn moeder en vroeg haar: “Wat voor werk deed vader?” De moeder schrok enigszins en zei: “Jouw vader is overleden en wat moet jij nou met het werk dat hij deed?” Hij bleef bij haar aandringen, maar zij probeerde hem te ontwijken totdat zij uiteindelijk gedwongen werd om toe te geven dat de vader van de jongeman een dief was. Toen zei hij tegen haar dat de sheikh hem had bevolen in de voetsporen te treden van zijn vader en dat hij daarin Allah moest vrezen. De moeder zei: “Ben je gek! Hoe kun je bij diefstal spreken van godsvrucht?” De jongeman die de snuggerste niet was zei echter tegen zijn moeder dat de sheikh hen het zo had opgedragen.
De jongen vertrok om het dievenvak onder de knie te krijgen. Nadat hij de fijne kneepjes van het vak had geleerd trof hij voorbereidingen voor zijn eerste diefstal. Hij verrichtte het Ishaa’-gebed en wachtte totdat de mensen naar bed gingen. Hij vertrok om in de voetsporen van zijn vader te treden, zoals de sheikh het had opgedragen.
Hij begon met het huis van zijn buren en wilde er naar binnen sluipen. Maar voordat hij een stap binnen had gezet, herinnerde hij zich dat de sheikh hem had bevolen om godsvrucht te hebben. En het bestelen van de buren behoort nu eenmaal niet tot het hebben van godsvrucht, je dient immers goed te zijn voor de buren. Hij besloot het huis van de buren over te slaan en liep langs een ander huis en zei tegen zichzelf: “Dit is een weeshuis en Allah heeft ons gewaarschuwd voor het onrechtmatig nemen van de bezittingen van de wezen.”
Hij bleef verder lopen totdat hij bij een grote villa van een rijke handelaar aankwam. Het was bekend dat de rijke handelaar geld in overvloed had. Toen zei de jongeman: “Hier moet ik zijn!” Hij probeerde de deur te forceren en nadat dit was gelukt sloop hij naar binnen. Eenmaal het huis binnengekomen zag hij allerlei ruime kamers. Hij begon te inventariseren waar de waardevolle spullen lagen en even later vond hij de kluis. Hij opende deze en trof het aan vol goud en zilver. Toen hij op het punt stond om dit mee te nemen, zei hij tegen zichzelf: “Nee! De sheikh heeft ons aanbevolen om godsvrucht te hebben. En wellicht heeft deze handelaar de zakaah (armenbelasting) over zijn bezittingen nog niet betaald. Laat ik eerst de zakaah voor hem apart houden.”
Hij pakte een van de grootboekrekeningen van de rijke handelaar en stak een kleine olielamp aan. Hij nam deze grootboekrekeningen door en voerde verschillende berekeningen uit. De jongeman was heel goed in rekenen en in het bijzonder in grootboek rekenen. Hij telde de bezittingen op en rekende het belastingbedrag uit dat de rijke handelaar verschuldigd was. Dit legde hij vervolgens opzij.
Het uitvoeren van de berekeningen vergde echter zoveel tijd van hem dat hij zag dat de tijd van het Fadjr-gebed aangebroken was. Hij zei tegen zichzelf: “Godsvrucht hebben vereist dat het gebed op tijd verricht wordt!”
Hij verrichtte de woedoe’ en ging naar het centrale punt van het huis om daar vervolgens de Iqaamah (tweede oproep voor het gebed) te verrichten. De rijke handelaar werd door het geluid van de iqaamah uit zijn slaap gewekt waarna hij besloot om op onderzoek te gaan. Hij stond versteld van datgene wat hij zag, een kluis die openstond, het licht dat aan was en een jongeman die de oproep deed tot het gebed.
Zijn vrouw zei tegen hem: “Wat is dat nou?” Waarop hij antwoordde: “Ik zou het echt niet weten!” Hij ging naar de dief toe en zei tegen hem: “O wee jou! Wie ben jij en wat moet dit voorstellen?” De jongen antwoordde kalmpjes: “Eerst het gebed en dan praten! Kom op, verricht de woedoe’ en ga het gebed leiden, want de huiseigenaar dient voor te gaan in het gebed.” De rijke handelaar was bang dat de jongeman wellicht wapens bij zich had en deed dan ook wat hem werd opgedragen. Niemand weet hoe hij bad, behalve Allah!
Toen het gebed klaar was, vroeg de man aan de jongeman: “Nu, zeg me wie jij bent en wat jij wilt?” Hij antwoordde: “Ik ben een dief.” De man reageerde: “En wat doe je dan met mijn grootboekrekeningen?” Hij zei: “Ik heb het bedrag aan zakaah die jij in de afgelopen zes jaar verschuldigd was uitgerekend. Daarna heb ik dit apart gelegd zodat jij dit kunt gaan betalen.” De man stond versteld en zei: “Wat is er met jou? Ben jij soms krankzinnig?”
Toen vertelde hij het hele verhaal aan de man. Nadat de rijke handelaar met de jongeman had gesproken en erachter kwam dat hij zeer nauwkeurig was in rekenen, ging hij naar zijn vrouw en vertelde haar over de eerlijkheid en godsvrucht van de jongen. De rijke handelaar kwam terug en deed het volgende voorstel: “Ik huw jou mijn dochter, onder de voorwaarde dat jij mijn administrateur en boekhouder wordt. Ook zal ik jou en jouw moeder in mijn huis laten wonen en bovendien zal ik jou tot mijn zakenpartner maken.”
mooie verhalen daar kunnen mensen veel van leren
hah zo een grappig verhaal hoe dit ook wordt geschreven van dat elke ding wat hij deed dat hij erover nadacht echt mooi.