Er was eens een lerares die haar klas op een slimme, doordachte wijze iets wilde leren over het omgaan met andere mensen door middel van een spel. Deze slimme lerares gaf haar klas de opdracht om thuis een lijstje te maken met daarop de namen van mensen aan wie zij een hekel hadden.
Daarna, wanneer zij dit gedaan hadden, moesten zij de namen van de mensen op hun lijstje op verschillende aardappelen schrijven: per persoon één aardappel. Hierbij moest de grootte van de aardappel overeenkomen met de mate waarin zij een hekel aan iemand hadden. Hoe meer zij een hekel hadden aan iemand, hoe groter de aardappel moest zijn. Het aantal aardappelen dat ieder kind daarna had, was dus afhankelijk van het aantal mensen aan wie zij een hekel hadden. De aardappelen moesten daarna verzameld worden in een grote plastic tas en deze moest meegenomen worden naar school.
De volgende dag kwamen de leerlingen naar school met hun tassen met daarin de aardappelen met de namen van de mensen aan wie zij een hekel hadden. Hoeveel aardappelen ieder kind had, verschilde per kind. Sommige leerlingen hadden twee kleine aardappelen in hun tas, anderen drie en sommigen zelfs vijf grote aardappelen. Afwachtend gingen de kinderen in de klas zitten, benieuwd naar de verdere uitleg van het spel.
De lerares gaf de kinderen de opdracht om vanaf dat moment de plastic tas met de aardappelen mee te dragen waar ze ook maar heen gingen, ook buiten de schooltijden om. Dus als ze naar de winkel gingen, dan moesten ze de tas meenemen, of naar de speeltuin, overal. Dit voor de duur van een week. De kinderen vonden het een leuke opdracht en vol goede moed begonnen ze de tas overal mee naar toe te nemen.
De dagen gingen voorbij en hoe meer dagen er voorbij gingen, hoe minder leuk de kinderen het vonden. Ze begonnen te klagen over de onplezierige geur die veroorzaakt werd door rottende aardappelen. En vooral de kinderen die meerdere en grotere aardappelen in hun tas hadden, begonnen het meedragen als zwaar te ervaren. Het is dus niet gek dat de kinderen na een week blij waren dat het spel eindelijk afgelopen was.
De dag dat het spel eindigde, ging de lerares tegenover haar klas staan en vroeg de leerlingen: “Hoe vonden jullie het om de aardappelen één week lang bij jullie te dragen?” De kinderen begonnen hun frustraties te uiten en klaagden dat de geur van rottende aardappelen hen volgde waar ze ook maar gingen en dat het zwaar was om de tas overal mee naar toe te dragen. De kinderen waren het allemaal met elkaar eens dat dit een vreselijke opdracht was geweest.
Dit was het juiste moment om de leerlingen bekend te maken met de verborgen wijsheid achter dit leerzame spel. De lerares vertelde haar klas: “Dit is precies te vergelijken met de situatie waarbij je haat voelt in je hart voor iemand. De onaangename geur van haat zal je hart besmetten en je zult het met je meedragen waar je ook maar gaat. Dus als je de geur van rottende aardappelen niet eens een week kunt verdragen, denk er dan aan hoe het is om je hele leven de onaangename geur van haat in je hart mee te dragen.”